Op een dag, in de tuin van mijn ouderlijk huis, raakte ik op het moment dat ik een heggenblad wou plukken plotseling opgetogen over het feit dat deze daad, hoe onbeduidend ook, volledig in mijn macht lag. Doen of niet. Beide mogelijkheden stonden gelijktijdig voor mij open. Een enkele oorzaak, ík, op hetzelfde moment in staat tot twee totaal tegengestelde gevolgen. En door zowel het een als het ander de aanstichter van iets eeuwigs, want welke keus ik ook zou maken, het zou voortaan eeuwig waar zijn dat gedurende dat eigenste ogenblik datgene had plaatsgevonden wat door mij was beslist. Ik stond paf van verbazing; ik liep weg, ik kwam weer terug, mijn hart ging als een razende tekeer.
Ik wou net mijn hand aan de tak slaan en geheel te goeder trouw en zonder het te beseffen een manier van zijn creëren, toen ik me inhield en mijn ogen opsloeg vanwege een geritsel tussen het gebladerte. Een opgeschrikte vogel had de vlucht genomen. Opvliegen kwam neer op ten onder gaan: een passerende sperwer greep hem in de lucht.
Ik heb hem uitgeleverd, zei ik treurig tot mezelf: de bevlieging die mij juist deze tak liet aanraken en niet die andere heeft zijn dood veroorzaakt. Vervolgens zei ik in de taal die bij mijn leeftijd paste (die argeloze taal die ik me niet meer herinneren kan): zó zijn de dingen dus aaneengeschakeld. Een verrichting die iedereen koud laat is domweg een verrichting waarvan niemand de reikwijdte overziet, en slechts door onwetendheid lukt het je om onbezorgd te zijn. Wie weet wat de eerste beweging die ik nu ga maken voor effect zal hebben op mijn toekomstige bestaan [en het toekomstige bestaan van de wereld rondom mij (sh)]? Misschien zal mijn hele leven van A tot Z anders zijn en misschien zal ik later krachtens de geheimzinnige band die via-via de belangrijkste voorvallen vastkoppelt aan niemendalletjes, wedijveren met die mensen wier naam door mijn vader slechts met eerbied wordt uitgesproken, ’s avonds als we zwijgend naar hem zitten te luisteren bij de haard.”
[uit ‘Het heggenblad’ van Jules Lequier, geciteerd in 'Zeepijn' van Charlotte Mutsaers]