In tussentijd 3

Na de billboardactie verstilde het een tijdje rond KALENDER. In de beslotenheid van het atelier werkte de ploeg gestaag door aan wat de eerste grotere actie van het jaar zou worden. Acties van dit kaliber zijn nodig om het project zichtbaarheid te geven en nieuwe toeschouwers de weg naar de website en dus naar het werk te laten vinden.

Toen ik die morgen aankwam, was ik in eerste instantie wel een beetje teleurgesteld. Ik had het mij allemaal veel goorder voorgesteld! Stank! Meer bloed! Stront bovenop het hoofd van antoon van dijck! (Dat vond ik echt een gemiste kans, vogelstront bovenop standbeelden is zo’n sprekend, tragikomisch beeld…) Toch bleek al gauw dat de impact groter was dan ik ’s morgens vroeg had verwacht. De erg realistische vormgeving van het vogellichaam (op de proporties na natuurlijk) en de zorgvuldige stadschoreografie (uitgevoerd door echte en gespeelde politieagenten, ambulanciers, huilende vrouwen, onderzoekers van de zoo) zaaiden twijfel onder de toeschouwers. De belangrijkste vraag die werd opgeroepen was: Is de vogel ‘echt’ of ‘vals’? Is dit theater of niet? De actie verhield zich zo tot een repertoire van stadsangsten en –catastrofes, zoals nine-eleven, of de dodelijke raid van Hans Van Themsche, die zich ook bij de eerste aanblik tussen feit en fictie ophouden. “Net als in een film,” zeggen getuigen als ze hun ongeloof trachten uit te drukken.)

Problematisch en inconsequent was volgens mij onze omgang met de pers. Communicatie maakt nochtans deel uit van het totale werk, van KALENDER in het algemeen en De Pechvogel in het bijzonder. De keuzes die we op dat vlak maken, zijn even doorslaggevende artistieke keuzes als de kleur van het bloed en het formaat van de stront! Om iets dieper in te gaan op onze verhouding tot de media vertrek ik opnieuw van een tekst van Rudi Laermans: Kunst en massamedia als autonome communicatiesystemen. Volgens Laermans is het naïef om van de massamedia “een andere communicatieve betrokkenheid op de kunst” te verwachten “dan een door ‘actualisme’ ingegeven interesse”. Het mediasysteem maakt voortdurend onderscheiden aan de hand van de tweedeling ‘informatie/niet-informatie’. Media berichten dus pas over artistieke communicaties als die genoeg informatie-waarde bezitten. Ze berichten bijvoorbeeld over theaterpremières en nooit over de laatste opvoeringen. Het kunstsysteem daarentegen maakt onderscheiden aan de hand van de tweedeling ‘passend/niet-passend’. Wanneer iemand de onderdrukking van de vrouw in de massamediale representaties binnen zijn/haar werk centraal stelt, dan is niet zozeer de informatiewaarde van het thema van doorslaggevend belang voor de beoordeling van het werk, maar wel de concrete artistieke behandeling ervan (is die passend of niet?). Wanneer een uitwisseling gebeurt tussen de twee communicatiesystemen, tussen kunst en massamedia, dan gebeurt die dus altijd op grond van de logica van het ‘ontvangende’ systeem.

Ook bij KALENDER vindt die uitwisseling plaats, en heel duidelijk volgens de regels van het mediasysteem. De media zijn niet geïnteresseerd in artistieke communicatie, erger nog, ze kunnen er een bedreiging voor vormen! Laermans beweert dat de ambiguïteit en het onbegrip die met de ervaring van een kunstwerk gepaard gaan, belangrijke motoren zijn om het communicatieproces er rond op gang te houden. Zo worden discussie en reflectie aangewakkerd. De toeschouwer vraagt om uitleg, stelt zichzelf vragen, etc. Wat de media doen is kaderen, benoemen, ontsluieren. Ze dringen (zoals bij Hirondelle) het nest binnen,duwen een microfoon onder je neus en vragen wat de bedoeling is. We sturen braafjes een persbericht rond waarin we een actie kort duiden, en dat uitlegje wordt vervolgens overal gekopieerd. Dit alles sluit het communicatieproces, het niet-begrijpen en vragen stellen, af. In de context van de massamedia, waar de grenzen tussen nieuws, publiciteit en ontspanning in toenemende mate vervagen, wordt De Pechvogel een fait divers, een stunt. Als we ter plekke nog kunnen twijfelen aan de status het werk –kunstwerk of stunt?-, verdwijnt die twijfel wanneer de media erover communiceren.

We kunnen zeggen: “dit alles is onvermijdelijk.” Maar zo’n houding zou vreemd zijn binnen een project dat zich bewust, kritisch en experimenteel tot zijn eigen communicatie en berichtgeving wilde verhouden! Remember: het ‘gerucht’! We moeten ons de vraag stellen of een persbericht wel een gerucht is. Het is duidelijk wat de pers van ons wil – een uitsmijter -, maar wat willen wij van de pers? Via kranten en televisie bereiken we nu wel een heel groot publiek, maar wat is dat waard? We moeten ons steeds blijven afvragen hoe we het publiek precies bereiken, of er wel een spannende en duurzame relatie tussen publiek en werk ontstaat.

Natuurlijk zijn de massamedia onvermijdelijk. Hoe kunnen we, ondanks alles, een kritische houding ten aanzien van de media communiceren binnen de berichtgeving zelf? Hiervoor grijp ik even terug naar mijn eigen scriptie. I like America and America likes me bleef voor een stuk kritisch en onafhankelijk door 1. een onduidelijkheid, een onvatbaarheid, een niet te recupereren rest, iets dat weerstand bood, iets dat zich aan de vervormende representatieprocessen van de media, aan het direct be-grijp-bare, onttrok:

  Ofschoon het de tendens lijkt van de massamedia om de actie binnen het kamp van de tegenstanders van de oorlog te plaatsen, en haar zo herkenbaar en controleerbaar te maken –ook de opposanten handelen volgens verwachtingspatronen-, valt zij daar desondanks niet eenzijdig mee samen: ‘Waarom trekt die man de straat niet op, zoals de meeste jonge tegenstanders van de oorlog?’, ‘Waarom is hij alleen en niet in groep?’, ‘Waarom scandeert hij geen leuzen, maar voert hij een ‘gesprek’?’ De ‘onduidelijkheid’, waar Jans het over heeft in verband met I like America and America likes me, het “onverklaarbare” (Hillaert), of de “undecidability”, die Henry M. Sayre als karakteristiek voor postmodernistische kunst beschouwt en die hij een politieke dimensie toedicht, kenmerkt niet alleen de actie op zich (cfr. infra), maar deemstert ook door in de representatie ervan door de media, hoezeer die alle ‘onduidelijkheden’ (d.w.z. datgene wat niet binnen hun kader past) ook trachten weg te werken.

De 2e methode was een blootleggen van de vormelijke constructies van de mediale representaties, trachten te tonen hoe het werkt, quoi.

  Ook het binnen het mediabeeld aanwezig zijn van enkele massamediakanalen –Verdonck leest de krant, kijkt televisie- geeft blijk van een kritische positionering ten aanzien van de media. De kunstenaar weerstaat immers deels aan de objectivering waaraan hij in het vizier van cameraogen wordt blootgesteld, gezien hij niet enkel als waargenomen object bestaat voor de ‘televisiekijker’, maar ook als waarnemend subject verschijnt. De kijksituatie van de geïsoleerde toeschouwer thuis wordt binnenbeelds herhaald: deze kijkt naar een man die, net als hij, televisiekijkt. De bekekene is niet volledig weerloos, want laat zien dat ook hij kan kijken. Hij toont bovendien dat het beeld dat hij bezit van de wereld buiten de kooi, het beeld is dat de massamedia hem aanbieden. Ook de geïsoleerde ‘televisietoeschouwer’ zit met andere woorden in een ‘kooi’.

Stel nu dat het interview met de VRT live was geweest en ik mijn rol als mannetje van de Zoo was blijven spelen, ondanks het aandringen van de journaliste om de ‘waarheid’ te vertellen … Die discussie had interessant kunnen zijn. Ook herinner ik mij hoe Kamagurka tijdens een live-uitzending van het programma Leuven Centraal op het stoeltje van presentator Nic Balthazar ging zitten, zijn cue aflas, etc. Plots werd duidelijk hoe zo'n programma 'werkte'. En Pierre Bourdieu (of was het Jacques Derrida?), die enkel op televisie wilde komen als hij op voorhand voor een stuk zelf de regels mocht bepalen. Sluitende antwoorden zijn er natuurlijk nog niet, de vragen zijn dan ook uitgangspunten voor experiment.

Nato game over

Antwoord van Lieve Lauwers op de Facebook-oproep van François Verly om deel te nemen aan NATO GAME OVER:

omdat ik een huismus ben en omdat ik een schijtmus ben
zal ik niet meedoen aan burgerlijke ongehoorzaamheid.
omdat ik een huismus ben en niet graag met zwermen meevlieg
zal ik niet meelopen in brussel.
toch ben ik blij dat er vogels in soorten en kleuren bestaan
die ook een grote bek kunnen opzetten.
ook klap stilletjes in mijn vleugels en monkel in mijn snavel:
leve de hoogvliegers en de dwarsbomers!
misschien zullen ze de wereld niet redden maar ze worden wel
gehoord!
"

Na het ontploffen van de taart op het Muntplein in Brussel de tweede actie in één week tijd in een context met een duidelijke politieke agenda. Tweemaal steunen we die agenda. Tweemaal doen we iets met een verjaardagstaart. Het zijn in beide gevallen verjaardagen die we liever niet willen vieren. Op vrijdag 20 maart wordt een heel mooie en on-ge-loof-lijk lekkere taart gemaakt voor het afscheidsfeest van de NAVO. Op de site staan enkel foto’s van die voorbereiding, van het ‘maken’. De 'actie', de 'daad' zit m volgens mij dan ook in 'het maken'! (maatschappijkritiek steunen, ‘voeden’) Met het tonen van het 'geven' zouden we ons mss teveel n aureooltje aanmeten... Dan bestaat het gevaar dat we zo'n dag wat recupereren, claimen, of tenminste die indruk wekken..

publiek?

Ruth vertelde me daarstraks over de ontnuchterende publiekscijfers van KALENDER. Onze omgang met de pers kan volgens mij slechts een klein deel van de oplossing of de remedie zijn. Waarom surft het publiek niet naar de site? Het pijnpunt van KALENDER ligt denk ik vooral in de vluchtigheid van het project, de vluchtigheid van de acties én de vluchtigheid van het internet. KALENDER (de acties, de site) is niet als een boek dat je openslaat, of een film of een voorstelling die je gaat zien. Daarbij sluit de lezer of toeschouwer zichzelf ahw op, hij laat zich vrijwillig opsluiten, geeft zich –voorbereid, geconcentreerd- over aan de ervaring. Hij wéét dat hij een uurtje of twee van zijn tijd opoffert voor verstilling, reflectie. Internet is daarentegen een vluchtig medium. Mensen krijgen dagelijks bakken mails binnen. Er is verder ook zóveel te zien en te ontdekken! Eindeloze netwerken van aan elkaar gelinkte informatie. Die leiden tot verstrooiing, eerder dan tot de concentratie die broodnodig is bij een ontmoeting met een kunstwerk. Vaak sluit je de browser met een onverzadigd gevoel af. Ook buiten op straat worden we met die vluchtigheid geconfronteerd. Niet alleen is er zoveel te zien, mensen zijn ook altijd onderweg van ergens naar ergens anders en willen niet altijd in hun routines, plannen, bezigheden worden gestoord. Paul-Armand Gette: My decision to practice art was a response to my desire to shake up the way we have of seeing things, though I am well aware that no one likes to be disturbed in his habits.

Maar waarom registreerde de site van Hirondelle/Dooi Vogeltje/The Great Swallow dan toch een tienvoud aan bezoekers in vergelijking met de site van KALENDER? Voor een deel heeft dat met hoerenchance te maken, i.c. de link via die Amerikaanse blog. Wat kunnen de andere redenen zijn? Ook bij De Pechvogel was veel pers aanwezig. En het publiek terplekke was enorm. Maar na de storm was het onmiddellijk terug windstil. We kunnen natuurlijk proberen om iedere week in de gazet of op het nieuws komen. Dan bereiken we een zeer groot publiek. Maar de vraag blijft hoe we dat dan bereiken. Zal er iets aan de vluchtigheid veranderen? Doorgaand op de metafoor van het boek: nu lezen de mensen vooral zinnetjes (de afzonderlijke acties). Soms zijn die op zich sterk en schoon genoeg. De pers kan er inderdaad voor zorgen dat heel veel mensen met die zinnetjes in contact komen. Maar hoe zetten we het publiek echt aan het lezen in het boek dat KALENDER is, waar wij doorheen het jaar aan blijven schrijven?

Eén van de grote verschillen tussen Hirondelle/Dooi Vogeltje/The Great Swallow en KALENDER ligt volgens mij in de duurzaamheid van de aanwezigheid van het werk. Hirondelle duurde een week. De KALENDERacties tot nu toe duurden hoogstens één dag. Los van Appel & Ei (dat weinigen schijnen op te merken omdat het beeld zo hoog staat - daar zouden we mss toch dat idee van de postkaarten terug moeten oprakelen) en los van Philemon & Baukis en de roze bol op Leopold I. Zelfs al duurt het project dan een jaar, de afzonderlijke acties zijn toch vooral korte sprintjes, voor de passant op straat, maar ook voor de krantenlezer. In de week van Hirondelle werd de mogelijkheid gecreëerd om iets te laten ontstaan, een gesprek, niet enkel een vluchtige schok maar een meer duurzaam effect. We zouden er toch meer voor moeten zorgen dat als we iets doen, mensen het niet altijd achteraf moeten horen. Dat ze ernaar kunnen komen kijken, dat ze een actie kunnen meemaken. Dat blijft toch langer bij dan een foto in de krant. Het zet ook aan om later nog eens te kijken: hoe zit het nu met KALENDER?

Ik zou nog een stap verder gaan. Het blijkt nu dat een groot deel van de mensen die de evoluties binnen KALENDER volgen op de site, degenen zijn die ermee te maken hebben, de KALENDERploeg dus, en Toneelhuis. Zelfs Willy Thomas, die toch behoorlijk dicht bij ons staat, had nog een achterstand weg te werken. Wat als we er nu voor zorgen dat niet alleen meer mensen de acties kunnen zien (de acties zelf, niet enkel de foto’s), maar ook dat steeds meer mensen ‘ermee te maken hebben’, betrokken zijn, KALENDER mee-maken? Hier situeert de duurzaamheid zich op het vlak van de publieksopbouw. We moeten ons plan om de stad in te trekken, en ergens een week, twee weken, of zelfs een maand te bivakkeren, volgens mij dringend uitvoeren. De KVS, zo vertelde Willy, plant in 2012 het project Karavaan, waarbij ze een jaar lang Brussel verkennen. De theaterkaravaan strijkt telkens voor drie maanden ergens neer en begint dan daar te werken, de plaatselijke netwerken aan te spreken. Hoe alles precies in zijn werk zal gaan, daarover hebben we het spijtig genoeg niet gehad, maar zo’n lokale verankering lijkt me ongemeen interessant. Je toeschouwers worden medewerkers, medeplichtigen, gesprekspartners. Ook zo kunnen we een publiek opbouwen. Vergelijk het met politici die in de aanloop naar de verkiezingen van deur tot deur gaan om hun ideeën te delen en te verdedigen. Soms krijgen ze de deur tegen hun neus. Andere keren onstaat er een boeiende discussie. Zoiets gebeurt nog steeds, zelfs nu de massamedia zo’n belangrijke rol spelen binnen de verkiezingen.

Ook La Neve lijkt mij een interessant werk om op door te denken in dit verband. Benjamin streek toen neer in het Italiaans dorpje Polverigi, werkte voor een week in een ijskelder (een gat in de grond buiten op straat) en aan het eind waren er ijsjes voor iedereen die dat wilde, en een toespraak, in het Italiaans. Ook KALENDER zou kunnen op zoek gaan naar zoiets als een ‘ijskelder’, maar dan in Borgerhout, op het Koningsplein, op Stuivenberg, Linkeroever. Niet letterlijk natuurlijk! De ijskelder kan een braakliggend stuk grond zijn, een leegstaand pand, een verlaten kerk, een failliete winkel, iets dat kapot is en hersteld kan worden, iets dat vuil is geworden en kan worden opgeknapt, … Ook daar zou de houding even respectvol en onderdanig moeten zijn, net als in Polverigi. Als Benjamin schrijft “ijsjes voor iedereen die dat wil”, suggereert hij dat sommigen die ijsjes misschien niet willen. Dat lijkt mij de juiste attitude. Ook in Borgerhout, op het Koningsplein, op Stuivenberg, Linkeroever, spreken mensen een soort ‘taal’ (ook hier niet letterlijk natuurlijk!). Die taal wordt al gesproken vóór de kunstenaar er neerstrijkt en het komt erop aan die taal een beetje te leren spreken. Of dat minstens te proberen, met alle schone fouten vandien. (cfr. de slotspeech van Benjamin in het Italiaans) De communicatie zou daar dan heel gericht en lokaal kunnen gebeuren, via flyers in de bussen bijvoorbeeld, affiches in winkels en café’s.

Het probleem situeert zich dus niet enkel op vlak van de communicatie, maar ook op vlak van de aard van de acties. KALENDER heeft volgens mij al goeie dingen voortgebracht, maar we moeten onszelf natuurlijk blijven bevragen. Zijn sommige acties, sommige zinnetjes, gewoon niet sterk genoeg? Komt het daardoor dat mensen het boek voorlopig nog niet lezen? Aan artistiek talent kan het in ieder geval niet liggen (het talent van de dramaturg, daar spreek ik mij niet over uit). Misschien ligt het aan de werkmethode, het ritme, … Doen we te veel acties? Of te veel verschillende dingen? Misschien wel. Vaak hebben we de kans niet om er vooraf een diepgaand gesprek over te hebben. (Ik bedoel over de acties afzonderlijk, niet over KALENDER in zijn geheel, daarover is het gesprek heel levendig.) De maakprocessen van Nine Finger of Global Anatomy zijn ondoorgrondelijke raadsels voor mij, maar afgaand op wat ik toen zag, vermoed ik dat die voorstellingen op een erg intuïtieve manier tot stand zijn gekomen, door dingen uit te proberen, te schaven, te knippen, … En zo op issues, thema’s, vragen uit te komen. Misschien botst zo’n manier van werken wel met KALENDER, met de hoedanigheid van het hele project (het werken in ploeg, de constante communicatiedruk, de snelheid, de veelheid, de lange boog van een jaar)? In ieder geval mogen we ons niet blindstaren op die 100 acties, op dat getal.

Kraan

De registratie van een wanhopige eenmansactie. Een naamloze asielzoeker klimt in een kraan in het centrum van Antwerpen en stelt de autoriteiten voor de keus: als hij geen papieren krijgt, zal hij springen. Dergelijke acties – hongerstaken, in kranen klimmen – worden doorgaans afgedaan als vormen van chantage. Door het eigen lijf in de strijd te werpen, stelt de actievoerder zijn tegenstander voor schut. Aangezien er geen onderhandelingsmarge is, wordt de dialoog onmogelijk gemaakt. In het tekstje op de site wordt het verband gelegd met heldendom. Het is niet de bedoeling om de hongerstakers of de kranenklimmers een heldenstatus toe te dichten, maar om de depreciatie van hun actiemethoden te problematiseren. In het citaat van Coetzee wordt de hiërarchie tussen twee soorten verzetsstrijders – de zelfmoordterroristen en de guerillastrijders – in vraag gesteld. Terwijl de eersten geen respect lijken te verdienen – ze 'vechten' immers niet –, worden de laatsten zowel door vriend als vijand enigszins erkend als 'helden'. Door de groeiende ongelijkheid tussen de wapens van de twee kampende partijen (naar het schijnt zouden de Amerikanen 'robotsoldaten' ontwerpen), wordt zelfmoord als strijdmiddel echter enigszins begrijpelijk. Op dit punt valt een parallel te trekken met de asielzoeker in de kraan. Zijn wanhoopsdaad maakt van hem geen held, noch een lafaard. Zijn actiemethode is in de eerste plaats een barometer voor de verpletterende overmacht van zijn tegenstander: de hosti-pet-s, de bureaucratie, de onzichtbaarheid, het wachten, de vreemde taal, de onzekerheid, de armoede.

Twee maanden later duikt de man op tijdens de bezetting van de Bourlaschouwburg. Hij krijgt een naam: Alexander. Het verdere verloop van zijn verhaal wordt opgenomen in het tekstje van 24 mei. Na zijn actie op de kraan werd hij twee maanden lang opgenomen in de psychiatrie. De autoriteiten vonden blijkbaar dat zijn problemen psychologisch van aard waren (van hemzelf), en dus niet economisch of politiek (van de gemeenschap).

In het tekstje wordt de man opnieuw niet als een held voorgesteld. Hij wordt 'betrapt' als hij een tweede maal aanschuift tijdens het avondmaal. De gastheer roept zijn gast tot de orde en stelt grenzen aan de gastvrijheid: de (ongeschreven) regel dat je geen twee keer mag opscheppen. Direct corrigeert de gastheer zichzelf, want hij herinnert zich Alexanders woorden: “In de psychiatrie was er tenminste eten.” Maar zijn gast is al weggevlucht, beschaamd met zijn staart tussen zijn benen.

In tegenstelling tot Alexanders wanhoopsdaad, haalde het verhaal dat erop volgde de kranten niet. In het boek van KALENDER staan twee soorten verhalen: bovengrondse en ondergrondse. Deze zondag aan de verzonken kerk van Oosterweel vertelde de bioloog Gaultier Chapelle heel fascinerende dingen over de natuur. Als je een vochtig stukje hout van de grond raapt, dan kan je aan de onderkant een wriemelende dierenwereld ontdekken. Volgens Chapelle zitten onder het aardoppervlak net zo veel diersoorten verborgen als daarboven. Enerzijds kan KALENDER verhalen toevoegen aan de oppervlakte van de stad ('Ik zag vandaag een kerstman lopen op de Italiëlei'), anderzijds kan het werk verborgen verhalen traceren zoals dat van Alexander, stem geven aan wie/wat niet gehoord wordt. Daarvoor dient het zich te verplaatsen, stenen op te tillen, zich in te graven, te wachten, geduldig te zijn.

Leopold 1

De verhaallijn van Leopold I in KALENDER begint met een flashback. Op een dag staat het ruiterstandbeeld dat jarenlang uitkeek over de Leopoldplaats er niet meer. Paradoxaal genoeg valt het beeld je pas op nu de sokkel leeg is: wie was die man op het paard eigenlijk? Deze ervaring toont hoe het meest alledaagse en vertrouwde ontstellend vreemd kan zijn. Door er jaar in jaar uit langs te fietsen zijn jij en het standbeeld aan elkaar gewend geraakt. Jullie stellen elkaar geen vragen meer (hebben jullie dat dan ooit wel gedaan, bij de eerste aanblik, ver terug in de tijd?). De beelden die KALENDER aan de stad toevoegt, kunnen o.m. op deze manier werken: dat ze de gewenning in de perceptie van de stad even doorbreken. Dat de stad niet als een gegeven feit, maar plots als een vraag verschijnt. (Dat tracht reclame natuurlijk ook voortdurend te doen, 'de gewenning doorbreken'. De motieven verschillen echter: de reclame wil zich gewelddadig tussen de stad en zijn gebruikers / beschouwers wringen enkel en alleen om een product aan te prijzen, KALENDER wil de stad hier en daar openbreken, om er ons anders / opnieuw naar te doen kijken. Kijken is eigenlijk niet het juiste woord, beter is: lezen. Je kan naar een tekst kijken: je ziet de letters één na één gedrukt staan, de typografie, de bladspiegel, maar de lettertekens blijven dode, dansende lichaampjes. Lezen betekent de letters niet meer zien, maar ze aaneenrijgen, tot leven wekken, aan de 'andere kant' van de tekst geraken. Zo zou KALENDER kunnen aanzetten tot een lezing van de stad.

De actie van 30 maart maakt het beeld van Leopold I opnieuw zichtbaar, door iets toe te voegen (de roze bol, die gewoon zichzelf is en geen directe betekenissen aandraagt of commentaar levert) en tegelijk iets weg te laten (het gelaat van Leopold I). De roze bol onthult dus door te verbergen. Het standbeeld wordt niet opgeladen met nieuwe betekenissen maar doet nadenken over zijn oude betekenis: Leopold I als eerste Koning der Belgen. Hoe zag die man er ook al weer uit? Een flauw krulletje haar op het voorhoofd, niet? Een smal of een breed gezicht? De vervaagde gelaatstrekken weerspiegelen de vervaagde historische trekken. Het hele beeld is een anachronisme, een fremdkörper in een natie verstoken van een nationaal gevoel en een tijd met een pover historisch besef. Het wil een monument zijn, maar belichaamt eerder vergetelheid dan dat het de herinnering vasthoudt. Sire, er zijn geen Belgen.

Brief ruiter

De twee foto's op de site missen volgens mij een begeleidend tekstje. De toeschouwer / lezer krijgt niet genoeg informatie om de ware toedracht van deze dreigbrief te ontcijferen (een brief van een Conservatoriumstudent die zijn twijfels uit over de koers van KALENDER en van het werk van Benjamin in het algemeen). Misschien kan dat tekstje pas vandaag geschreven worden. De kritiek die de brief uitschreeuwt en waar we zelf op dat moment mee worstelden – KALENDER als salonrevolutie, als gesubsidieerd verzet, als stadsdecoratie, als spielerei, als stunt – die kritiek kunnen we vandaag immers steeds beter pareren. We gaan bedachtzamer om met de pers en lijken de schijnbare autonomie van KALENDER in de stad steeds meer te willen uitdagen. OK, er is de centrumpositie, het budget, de steun, maar hoe nemen we deze plek in, hoe wenden we deze middelen aan? Dat is de vraag, daar liggen de te maken keuzes. De bezettingsactie in de Bourla droeg volgens mij de kiemen in zich van een grotere weerbarstigheid, weerbaarheid.

To be continued.